30 voorbeelden van vulgaire taal
Diversen / / July 04, 2021
vulgaire taal
De vulgaire taal het is degene die wordt gebruikt door sprekers in informele situaties en in hun gewone relaties. In vulgair taalgebruik, normoverschrijdingen en het gebruik van vulgarismen, onjuiste, onvolledige of verkeerd uitgesproken woorden. Bijvoorbeeld: Mijn zoon ging naar dotor.
De vulgaire taal is het resultaat van de slechte taalkundige opleiding van de sprekers. Dit heeft tot gevolg dat de taal wordt gereduceerd en de betekenissen van de termen oppervlakkig zijn. Daarnaast zijn de zinnen kort en met veel opvullers.
Om de betekenissen te vervolledigen, gebruikt de spreker gebaren en lokale of regionale uitdrukkingen. Bovendien kunnen berichten in vulgair taalgebruik een gebrek aan betekenis en logische volgorde hebben, en worden vaak fonetische, syntactische en lexicale fouten geregistreerd.
Vulgaire taal is niet synoniem met grofheid, maar eerder een vervorming van de taal.
Zinnen met vulgaire taal
- Mijn vriend zet de hoorns naar de vriendin. (Hij heeft haar bedrogen)
- ¿Waarvoor Ik geef je advies als je het later doet wat je wilt? (Wat/wat wil je)
- De buurman aan de overkant praat tot aan de ellebogen. (hij praat veel)
- Deze film is meer pior dan degene die we vorige week zagen. (Veel slechter).
- Ik verveelde me, gepakt en ik ging wandelen. (Dan)
- Doe je jij belde deze morgen? (Geroepen)
- ik hoop het niet haiga wachtrij bij het theater. (Is)
- Hoe laat Zij zijn? (Het is)
- De hond heeft me gebeten almuada. (Hoofdkussen)
- Kun je me bereiken? de suiker? (De)
- We gaan naar het circus in collectief. (collectief)
- Leen me er een aúja en ik naai de knoop voor je. (Naald)
- Hoe tas? (Zijn)
- Ik heb twee uur vader studie. (Om zo te)
- Me agüelito hij is verkouden. (Opa)
- Oosten... zag je dat onlangs... dit… wij praten over … dit… De coach van mijn zoon. (Krukken "dit" / mijn zoon)
- Het meisje is refaló en viel op de grond. (Hij gleed uit)
- U jij verzond een berichtje aan je moeder om haar dat te laten weten je bent aangekomen goed? (U hebt verzonden / aangekomen)
- ¡De het is warm in deze stad! (De)
- ik ga met mijn kompas een ijsje te nemen. (Klasgenoten)
- Pa me dat de winkel gesloten is. (Het lijkt mij)
- De kat is bovenstaande de grootmoeder. (Bovenstaande)
- Doen wat is er voor mij gezongen?. (Wat ik wil)
- ik was van mijn oom voor thee. (Naar het huis van)
- Ik zal je die geven guesos Naar mijn hond. (Botten)
- Het kamp was luxe. (Zeer goed)
- Die broek heeft een abujero. (Gat)
- PusDus niet klagen. (Goed)
- Komen baal direct. (Voor hier)
- Ai zijn je schoenen. (Daar)