70 voorbeelden van kwalificerende bijvoeglijke naamwoorden in het Engels
Diversen / / July 04, 2021
Kwalificerende bijvoeglijke naamwoorden
De adjectieven zijn die eigenschappen die aan een specifiek zelfstandig naamwoord een bepaald type eigenschappen toeschrijven of die een aantal van zijn voorwaarden verklaren. In tegenstelling tot Spaans en andere talen, bijvoeglijke naamwoorden in het Engels moet altijd een positie innemen voorafgaand aan: zelfstandig naamwoord in de zin, omdat anders het verband tussen beide niet zou worden begrepen. De enige uitzondering hierop doet zich voor copulatieve werkwoorden Wat zijn (zijn / zijn), omdat ze juist dienen om voorwaarden toe te kennen aan het onderwerp van de zin.
De eigenschappen die door een kwalificerend bijvoeglijk naamwoord worden beschreven, kunnen heel divers zijn, variërend van gevoelens, uiterlijk, vorm, temperatuur, klimaat of zelfs subjectieve positie van de spreker met betrekking tot wat verwezen.
Zie ook: Zinnen met bijvoeglijke naamwoorden in het Engels
Voorbeelden van kwalificerende bijvoeglijke naamwoorden in het Engels
- Plein (plein): "Elmer heeft een plein verstand " (Elmer heeft een geest) plein)
- Ronde (ronde): "Laten we het bespreken in een ronde tafel”(Laten we het aan een tafel bespreken ronde)
- Hol (leeg): "Ze is zo'n hol persoon! " (Ze is zo'n leeg!)
- vol(vol): "De benzinetank is vol”(De benzinetank is vol)
- Groot (groot): "Ik woon in een zeer groot huis”(Ik woon in een heel groot)
- Klein (klein): "Ik kocht een zeer klein telefoon " (ik kocht een zeer) klein)
- Zwaar (zwaar): "dat iseenzwaar boek”(Wat een boek dus zwaar)
- Licht (lichtgewicht): "Laten we iets eten Licht"(Laten we iets eten lichtgewicht)
- Solide (solide): "ik zie alleen een solide stenen muur”(Ik zie er maar één solide stenen muur)
- Hoog (hoog): "Mijn vader is erg hoog in vergelijking”(Mijn vader is erg hoog vergeleken)
- Korte broek (onder): "Ik kan daar niet in zitten korte broek stoelen”(Ik kan niet in die stoelen zitten dus laag)
- Moeilijk(Laatst): "Je spieren voelen erg aan moeilijk”(Je spieren voelen erg aan moeilijk)
- Zacht (teder): "Dit is een boete, zacht sjaal”(Dit is een fijne sjaal en teder)
- Puntig (wijst): "Kijk naar haar puntig haar!”(Kijk naar haar haar wees!)
- Scherp (scherp): "dat zijn er een paar scherp schaar heb je”(Welke scherpe schaar heb je daar)
- Dun (slank): "Marco ziet er ook veel uit dun de laatste tijd”(Marco kijkt ook slank de laatste tijd)
- Dik (dik): "Die operazanger is dat zeker dik”(Die operazanger is dik)
- Gemakkelijk (gemakkelijk): "Dingen in het leven zijn meestal gemakkelijk”(Dingen in het leven zijn meestal gemakkelijk)
- Complex (complex): "Het is ook veel complex theorie om nu uit te leggen " (Het is ook een theorie) complex om het nu uit te leggen)
- Gemakkelijk (makkelijk):: "De test van gisteren was een echte gemakkelijk een”(Het examen van gisteren was eigenlijk gemakkelijk)
- Moeilijk (moeilijk):
- Langzaam (langzaam): "Deze trein ook langzaam voor mij”(Deze trein ook langzaam voor mij)
- Snel (Snel): "Alsjeblieft, rijd niet zo snel”(Rij alsjeblieft niet zo Snel)
- waar (waar): “Vertel me iets waar”(Vertel me iets dat is waar)
- niet waar (nep): "Aanbid je niet? vals goden!" (Niet aanbidden) vals goden!)
- Is goed (goed): "Probeer een te zijn is goed jongen, Bryan”(Probeer een is goed jongen, Bryan)
- Slecht (slecht): "ik ben een slecht meisje, schat " (ik ben een meisje) slecht, Geachte)
- Mis (mis): "Er is iets mis in uw inhoudingen" (Er is iets mis in uw aftrekposten)
- Rechtsaf (Rechtsaf): "Dat is de Rechtsaf ding om te doen”(Dat is de optie correct)
- Glad (glad): "Wat een glad hout is deze tafel van gemaakt!" (Wat glad is het hout van deze tafel!)
- Droog (droog): “Aopnieuw mijn kleren droog nu al?" (Is dat zo droog mijn kleren al?)
- Nat (vochtig): "Je kleren zijn stil natSorry”(Je kleren zijn vochtig nog steeds spijt)
- Warm (heet): "Vandaag is het ijskoud, maar ik voel me warm” (Vandaag is het ijskoud, maar ik ben heet)
- Verkoudheid (verkoudheid): "Mijn soep is verkoudheid, ober”(Mijn soep is verkoudheid, ober)
- Bevroren (bevroren): "Het water uit het meer is bevroren” (Het water van het meer is bevroren)
- verbrand (verbrand): "Als je met vuur speelt, krijg je verbrand”(Wie met vuur speelt, brandend)
- Vuil (vies): "De hond heeft een bad nodig, het is vuil” (De hond heeft een bad nodig, dat is het ook) vuil)
- Schoon (gereinigd): "Ze zei dat haar geweten... schoon als berglucht”(Ze zei dat haar geweten is schoon zoals de berglucht)
- Oud (oud): "Die boom is een heel oud een”(Die boom is erg oud)
- jong (jong): "Veel plezier nu je stil bent jong, jongens " (Veel plezier terwijl je bent jongeren, jongens)
- Beats (laat): "Jij bent beats weer naar onze afspraak, David!" (Jij arriveert laat terug naar onze date, David!)
- vroeg (vroeg): "Het is nog steeds vroeg voor school, mama!" (Is nog steeds vroeg voor school, mama!)
- Toekomst (toekomst): "jouw toekomst man is net aangekomen" (U toekomst man is net aangekomen)
- Rechtdoor (Rechtsaf): "Wandelen Rechtdoor naar het gele bord en je ziet me" (Wandelen Rechtsaf richting het gele bord en je zult me zien)
- Golvend (gebogen): "De weg krijgt alles golvend verder”(Het pad is gemaakt krom dan)
- Stil (stil): "Het heeft stil plotseling”(Alles was gedaan stil plotseling)
- Luidruchtig (luidruchtig): "Ik kan je luidruchtige gedrag niet uitstaan"(Ik kan je gedrag niet uitstaan luidruchtig)
- Hees (hees): "ik hoorde een hees lach”(Ik hoorde vooral een lach hees)
- melodieus (melodisch): "Ze heeft een melodieus accent”(Ze heeft een deuntje melodieus)
- Gelukkig (gelukkig): "ik ben erg gelukkig over mijn familie" (Ik ben erg gelukkig voor mijn familie)
- droevig (verdrietig): "Zie je niet dat hij voelt? verdrietig altijd?"(Kun je niet zien dat hij is? verdrietig altijd?)
- Boos (boos): "Waarom ben je zo boos plotseling? " (Waarom ben je zo boos plotseling?)
- Vrolijk (vrolijk):
- Melancholisch (melancholisch): "ik hou echt van melancholisch poëzie”(Ik hou echt van poëzie melancholisch)
- Lelijk (lelijk): "Diana heeft zo'n lelijk poten”(Diana heeft wat lelijk poten)
- Mooi (mooi): "Eric heb je mooi ogen”(Eric heeft mooi ogen)
- afschuwelijk (vreselijk): "dan wat afschuwelijk monsters verschijnend ”(Toen verschenen er enkele monsters vreselijk)
- Prachtig (knap): "Oh Amy, je baby is prachtig!”(Oh Amy, je baby is .) knap!)
- Heerlijk (heerlijk): "Die vis die je kookte was heerlijk”(Die vis die je kookte was heerlijk”
- onsmakelijk (onaangenaam): "Ik vind Mexicaans eten onsmakelijk”(Ik vind Mexicaans eten onaangenaam)
- Comfortabel (comfortabel): "ik voel me erg comfortabel in jouw aanwezigheid" (Ik voel me erg comfortabel in uw aanwezigheid)
- Zoet (snoep): "Je hebt zo'n zoet glimlach " (Je hebt een snoep glimlach)
- zuur (zuur): "Dat sap smaakt zuur nemen"(Dat sap smaakt naar... zuur)
- Bitter (bitter): "We kwamen bij de bitter einde”(We zijn aangekomen bij bitter laatste)
- Pittig (pittig): "Ik vind Koreaans eten ook veel? pittig” (Koreaans eten is ook) pittig voor mij)
- Gek (boos): "ik moet gaan gek om dit te doen”(Ik moet draaien boos om dit te doen)
- Dronken (dronken): "Geef me een biertje, ik wil krijgen dronken”(Geef me een biertje, ik wil dronken worden”
- Genezen (gezond): "Ik zweer dat ik helemaal ben genezen op dit moment ”(ik zweer dat ik helemaal ben gezond verstand direct"
- In slaap (slapen)::, "Ik zal lang zijn in slaap als je terugkomt”(Ik zal tijd hebben) in slaap als je terugkomt)
- Wakker (wakker): "Ben jij wakker?" (Zijn wakker?)
Andrea is een taalleraar, en in haar instagram account biedt privélessen per videogesprek zodat je Engels leert spreken.