Hiaat: definitie en voorbeelden (uitleg)

hiaat

De hiaat treedt op wanneer de accentuering van een woord dwingt om te scheiden in verschillende lettergrepen a tweeklank of een drieklank. Bijvoorbeeld: rnaar–íz, dí–naar, zof–oflogisch.

Er is een onderbreking in de volgende gevallen:

De "h" tussen klinkers

Wanneer de H tussen twee klinkers staat, interfereert dit niet met de vorming van een hiaat. Dat wil zeggen, het woord wordt op dezelfde manier verdeeld en de letter H blijft altijd aan de tweede klinker vastzitten. Bijvoorbeeld: al-cof–hoezoik.

Voorbeelden van woorden met hiaat

TWEE GELIJKE GEVOERS

1. Schuldeiser (a - cren- e - do)
2. Ontstekingsremmend (een - tik – ikn - fla - ma - tot - rio)
3. Tegenargument (met - trnaar – naarr - gu - mannen - teer)
4. Tegenaanvalnaar – naar - ta - wat)
5. Samenwerking (cof- of - per - ra - ration)
6. Coöpteren (cof – ofp - teer)
7. Coördinaat (cof – ofr - de - na - da)
8. geloof (cren – enr)
9. Niet geloven (des - cren – enr)
10. Aanbieder (pro - ven – en - do)
11. Halfbewust (se - mik – ikn - nadelen - honderd - te)
12. Zoölogie (zof – of - lo - gí - een)

TWEE STERKE LEDEN SAMEN

1. Klap (a - bo - fe - ten – naarr)
2. Boo (a - bu - chen – naarr)
3. gebeuren (a - cnaar – en - cer)
4. Dragen (a - ca - rren – naarr)
5. Antenne (naar – é - ren – of)
6. aëroob (naar – en - ro - bio)
7. vliegtuig (naar – en - ro - pla - nee)
8. Dorp (al - den – naar)
9. Dorpeling (al - den – naar - niet)
10. Legering (a - len – naar - stelling)
11. Willekeurig (a - len – naar - naar - rio)
12. Aletear (a - le - ten – naarr)
13. Flutter (a - le - ten – of)
14. Uitlijnen (a - li - nen – naarr)
15. Canoa (ca - nof- naar)
16. Chaos (cnaar – ofs)
17. Cloaca (clof – naar - ca)
18. dwang (cof – enr - tie)
19. Samenvouwen (vervolgensnaar – enr)
20. Corroer (co - rrof – enr)
21. Kroatisch (crof – naar - ta)
22. Decaer (van - cnaar – enr)
23. Leraar (mnaar – ens-tra)
24. westen (of – ens-te)
25. Gedicht (pof – en - ma)
26. Poëzie (pof – en - Ja een)
27. Dichter (pof – en - ta)
28. Knaagdier (rof – en - do)

ZWAK VOCAAL GEACCENTUEERD + STERKE VOCAL ATTONA

1. Abdij (a - ba - dí – naar)
2. Supermarkt (a - bar - rro - te - rí – naar)
3. Advocacy (a - bo - ga - cí – naar)
4. Doodsangst (a - go - ní – naar)
5. Agronomie (a - gro - nee - mí – naar)
6. Metselwerk (al - ba - ñi - le - rí – naar)
7. Zal (al - be - drí – of)
8. Burgemeesterskantoor (al - cal - dí – naar)
9. Spaarvarken (al - can - cí – naar)
10. Allegorie (a - le - go - rí – naar)
11. Vreugde (a - le - grí – naar)
12. Amnestie (am - nis - tí – naar)
13. Ammoniak (a - ma - ní – naar - mede)
14. Liefdesaffaire (a - mo - rí – of)
15. Anomalie (a - nee - ma - lí – naar)
16. Bloemlezing (een - tot - lo - gí – naar)
17. Apathie (a - pa - tí – naar)
18. Archeologie (ar - dat - o - lo - gí – naar)
19. Fotografie (foto - naar - gra - fí – naar)
20. Koud (frí – of)
21. Menigte (gen - tí – of)
22. Kraan (grú – naar)
23. Hastío (heeft - tí – of)
24. Hematie (hij - ma - tí – en)
25. Rivier (rí – of)
26. Rocio (ro - cí – of)
27. Rué (rú – en)
28. Leeg (va - cí – of)

STERKE VOCAAL + GESLOTEN VOCAAL

1. Geabstraheerd (abs - trnaar – í -c)
2. Arcaïsme (ar - cnaar – íHeilige)
3. raadslid (a - sam - blen – ís - ta)
4. Doodskist (a - tnaar – úd)
5. Atheïsme (a - ten – íHeilige)
6. Aantrekkelijk (a - trnaar – í - ble)
7. ik viel (cnaar – í)
8. gevallen (cnaar – í -c)
9. Negeren (des - of – ír)
10. Egoïstisch (e - gof – ís - ta)
11. Eigenwijs (in - gren – í -c)
12. Bak (fren – ír)
13. Heldendom (hij - rof – íHeilige)
14. Ongelooflijk (in - cren – í - ble)
15. Ongelooflijk (in - cren – í - ble - mannen - te)
16. Jodendom (ju - dnaar – íHeilige)
17. Luit (lnaar – úd)
18. Noumenon (nof – ú - ik nee)
19. Horen (of – ír)
20. Land (pnaar – ís)
21. Parachute (para - ra - cnaar – í - jij geeft)
22. Paradijs (pa - rnaar – í - dus)
23. Paseíllo (pa - sen – í -lo)
24. Polytheïsme (po - li - ten – íHeilige)
25. Eiwit (pro - ten – í - nee)
26. Wortel (rnaar – íz)
27. Terugval (re - cnaar – í - geeft)

 HIATO MET INTERMEDIATE H

1. Alcohol (al - cof – hoezoik)
2. Kussen (al - mof – ha - geeft)
3. Onhygiënisch (een - tik – Hoi - gié - ni - co)
4. baai (bnaar – Hoi - naar)
5. Wortel (za - nnaar – hoezo - ria)

Volgen met: