30 Voorbeelden van analogieën per functie
Diversen / / September 14, 2021
Analogieën per functie
De analogieën per functie zijn degenen die een relatie leggen tussen twee termen, de ene is een object dat wordt gebruikt om iets doen of een persoon iets doen en de andere term verwijst naar een actie of een doel. Bijvoorbeeld: Vork dit lekke band Wat schaar dit snee.
In dit geval is de vork het voorwerp dat gebruikt wordt om te prikken en de schaar het voorwerp dat gebruikt wordt om te knippen. Daarom duidt de tweede term de eigen activiteit of de functie van iets of iemand aan.
Analogieën maken vergelijkingen tussen twee woordparen en zijn niet altijd gemakkelijk te begrijpen. Om bijvoorbeeld een analogie per functie te begrijpen, is het nodig om te weten waar bepaalde dingen voor worden gebruikt of welke rollen mensen met bepaalde beroepen, beroepen of kennis vervullen.
Kenmerken van analogieën per functie
Voorbeelden van analogieën per functie
- Kompas dit gids Wat hamer dit nagelen.
- Docent dit leren Wat leerling dit leren.
- Bakker dit koken Wat journalist dit verslag doen van.
- Kaars dit licht Wat artiest dit creëren.
- arbeider dit opbouwen Wat dokter dit genezing.
- Mobiel dit bellen Wat pen dit schrijven.
- Naald dit naaien Wat schoen dit rennen.
- Vliegtuig dit vliegen Wat editor dit juist.
- Wetenschappelijk dit onderzoeken Wat kookpot dit koken.
- Chef dit koken Wat koelkast dit houden.
- Regel dit maat Wat tillen dit uploaden.
- Geleerde dit weten Wat kritisch dit beveel aan.
- Bestuurder dit handvat Wat procureur dit verdedigen.
- Mes dit snee Wat Borstel dit verf.
- Musicus dit componeren Wat Water dit hydrateren.
- Bergbeklimmer dit beklimmen Wat filmmaker dit filmen.
- Mond dit eten Wat borstel dit kam.
- Vuur dit te warm Wat ijs dit koel.
- Computer dit werken Wat wandelstok dit wandelen.
- Bril dit kijk maar Wat boot dit bladeren.
- Bezem dit vegen Wat Wasmiddel dit Wassen.
- Bed dit slapen Wat kast dit opslaan.
- Potlood dit onderstrepen Wat koptelefoon dit luisteren.
- Long dit ademen Wat voeten dit wandelen.
- Notitieboekje dit annoteren Wat potlood dit tekenen.
- Servies dit eten Wat glas dit drinken.
- Bericht dit communiceren Wat schroevendraaier dit schroef.
- Moersleutel dit openen Wat oven dit koken.
- Rechter dit dicteren Wat President dit regeren.
- Auteur dit schrijven Wat regisseur dit versturen.
Volgen met: