Voorbeeld van voorzetsels van plaats in het Engels
Administratie / / July 04, 2021
Een voorzetsel is een woord dat dient om een relatie tot stand te brengen tussen het onderwerp van een zin met complementen of om het te relateren aan een ander zelfstandig naamwoord. Hoewel ze op zichzelf niet logisch zijn, geven ze door de delen van de zin te relateren de betekenis van de relatie tussen het onderwerp en de complementen die het verbindt. Er zijn vier soorten relaties: modus, plaats, tijd (ook wel indirect genoemd) en beweging (ook wel richting genoemd).
Voorzetsels van plaats in het Engels zijn die welke helpen de positie van het ene object ten opzichte van het andere uit te drukken.
Veel van de voorzetsels van plaats worden ook gebruikt als voorzetsels van modus of beweging, waarbij hun functie wordt gedifferentieerd door de context waarin ze worden gebruikt.
De belangrijkste voorzetsels van beweging zijn: in, op, onder, boven, over, dichtbij, ver, voor, achter, opzij, naast, naast, tussen, tussen, boven, beneden.
In op onder. Al deze voorzetsels vertalen Aan. Elk heeft zijn specifieke gebruik.
In Het wordt gebruikt wanneer we het hebben over een object of persoon die zich op een bepaalde plaats of site bevindt. Kan ook worden gebruikt binnen:
De munten zijn binnen de tas.
Joan is in haar kamer.
Aan We gebruiken het om te praten over een object dat bovenop een ander ligt:
De vellen papier zijn: Aan mijn bureau.
Hallo De kat is Aan de tafel!
Onder we gebruiken het om te praten over een object dat zich onder een ander bevindt:
De hond is onder het bureau.
De pen is onder je notitieboek.
Boven, voorbij. Deze woorden worden gebruikt om iets uit te drukken dat bovenop iets anders ligt, hoewel ze er niet noodzakelijkerwijs contact mee hebben, zoals het geval is bij het voorzetsel op:
Hier, midden in de zee, is alleen de lucht the bovenstaande ons.
En de duisternis van de nacht is over- de stad.
dichtbij, ver weg. Deze woorden zijn antoniemen en betekenen respectievelijk dichtbij en veraf:
De auto is in de buurt het huis.
Mijn werk is ver vanaf hier.
Voor, achter, naast, naast. Deze uitdrukkingen vertellen ons over de afstand die het ene object inneemt ten opzichte van het andere, aangezien beide hun afstandsrelatie behouden, omdat ze relatief statisch zijn.
Voor is een voorzetsel dat "voor" betekent. We gebruiken het voor een object dat voor een ander of voor ons staat:
ik heb een winkel voor de school.
De hond is voor de schapen.
Achter, ondertussen, betekent achter. Het helpt ons om te praten over objecten die zich achter iets of iemand bevinden:
Jan, Maria is achter u.
Geef me de telefoon die is achter het horloge, alstublieft.
naast, naast. Samen, aan één kant dichtbij. Het wordt gebruikt om uit te drukken dat een object zich aan de ene kant of naast de andere bevindt.
Naast geeft ons het idee van iets dat naast iets anders is, op een bepaalde plaats:
Mijn pen is naast mijn bril.
De schroevendraaier is naast de andere hulpmiddelen.
Naast Het vertelt ons ook over iets dat dicht bij iets anders ligt, maar op een onbepaalde plaats of waarvan we niet helemaal zeker zijn. Soms, vooral als we het over mensen hebben, betekent het het tegenovergestelde, dat wil zeggen dat iemand te dicht bij een andere persoon staat:
Ik liet mijn pen op het bureau liggen, naast de telefoon.
Nou, Oscar wel naast Lynda.
Tussen. Beide betekenen tussen, in het midden of omringd door.
Tussen we gebruiken het voor een object dat zich tussen twee objecten bevindt, of ze nu vergelijkbaar of verschillend zijn:
Harry pass tussen de auto's.
MI Casa es tussen 21e straat en 22e straat.
Tussen aan de andere kant wordt het gebruikt om te praten over een object dat zich tussen drie of meer objecten bevindt:
Er is een citroen tussen de appelsienen.
Oh God! Deze jongen is de boon tussen de rijst!
Op neer. Ze dienen om te spreken van een verticale relatie ten opzichte van een ander object. omhoog betekent omhoog en naar beneden onder:
omhoog trap, ik heb mijn slaapkamer.
omlaag trap vindt u de kelder.
10 voorbeelden van zinnen met voorzetsels van plaats in het Engels
Ik moet dit pakket meenemen omhoog.
Mijn kat slaapt onder mijn bed.
Ik heb een nieuw notitieboekje in mijn kluisje.
Er is een bal tussen de muren.
Je zus zingt tussen dat koor.
ik heb een cel Aan jij tafel.
De winkel is in de buurt het kantoor.
Naar auto voor de mijne, laat me niet bewegen.
Naast mijn stoel Ik heb mijn tas.
In de straat achter de laan, is het politiebureau.