Voetnoot Voorbeeld
Wetenschap / / July 04, 2021
De voetnoten zijn de aandachtsvragen die de onderzoeker in zijn werk stelt aan:
- Geef aan uit welke bron de gegevens komen.
- Verduidelijk enkele gegevens.
- Breid het idee uit of leg het uit.
Deze aantekeningen zijn progressief genummerd, hetzij per hoofdstuk, hetzij door het hele werk. Bij schoolopdrachten is het praktischer om alle aantekeningen aan het einde van elk hoofdstuk of aan het einde van de opdracht te presenteren. Dit voorkomt het gedoe van het berekenen van voldoende ruimte om ze aan het einde van elke pagina op te sommen. Door ze echter op de pagina te plaatsen waar de verwijzing zich bevindt, kan de lezer de behandelde informatie sneller vinden.
Als de notitie verwijst naar dezelfde auteur en hetzelfde boek, maar een andere pagina, wordt het woord Ibídem gezet, wat betekent: hetzelfde en het paginanummer. Als de notitie verwijst naar dezelfde auteur, hetzelfde boek en dezelfde pagina, is het loc. cit. dat wil zeggen: aangehaalde zin, Deze zinnen verwijzen altijd naar de gegevens van de vorige noot. De uitdrukking Op.Cit. betekent werk geciteerd en wordt in plaats van de titel van het boek gezet, niet te herhalen. De verklarende en bibliografische noten kunnen worden gemengd om de volgorde van de informatie niet te verliezen en het voor de lezer gemakkelijker te maken.
Voetnoten zijn ook bedoeld om het onderwerp uit te drukken of uit te breiden, met een korte uitleg in de notitie.
Voorbeelden van voetnoten:
- Felipe Pardinas. Onderzoeksmethodologie en -technieken in de sociale wetenschappen, p. 8. (bibliografisch)
- Ario Garza-markt. Handboek onderzoekstechnieken, pagina's 99-100
- Ze worden ook wel genoemd: kritische apparaten, citaten, bibliografische referenties en noten. (verduidelijkend)
- Ibid., P. 130
- plaats. cit.
- Felipe Pardinas. Op.cit., P. 105
- De kracht van de geest, Pág 456, edit trillas 1956
- Individuele garanties, pagina 456, het recht op bescherming.
- Wet Amparo 2015 artikel 5 fractie II
- Mexicaanse grondwet, Art 22 paragraaf II