Concept in definitie ABC
Diversen / / July 04, 2021
Door Florencia Ucha, op juni. 2014
Een van de belangrijkste acties op verzoek van de Grammaticais de vervoeging van werkwoorden. Daarom zijn er in de meeste talen regels die ons precies vertellen hoe deze specifieke en belangrijk actie die veel van de correctie die we hebben als we spreken of schrijven.
Werkwoorden zullen altijd de uitgevoerde actie uitdrukken, uitgevoerd door een ding of een persoon, ondertussen hebben ze verschillende vormen, afhankelijk van de persoon, modus, tijd, uiterlijk en nummer. Conjugatie impliceert dus de georganiseerde verzameling van de verschillende vormen die a werkwoord.
Vervoeging is dus relevant omdat het ons in staat stelt om op bevredigende wijze de tijd, de modus en het aspect aan te geven dat een werkwoord presenteert, in relatie tot de persoon die het beïnvloedt.
In het specifieke geval van onze taal werkwoorden vallen qua aantal en persoon samen met de onderwerpen van de zin of zin.
Als we spreken van persoon, wordt er onderscheid gemaakt tussen: eerste persoon (ik), tweede persoon (u) en derde persoon (de) van de
enkelvoud, of bij gebrek aan dat van het meervoud: eerste persoon (wij / als), tweede persoon (jij / als) en derde persoon (zij / als).In termen van tijd en modus zijn de basisindelingen: heden, verleden en toekomst; respectievelijk indicatief, conjunctief en imperatief. Terwijl het aspect van het werkwoord kan zijn: actief, of juist passief.
Hieruit volgt dat in de vervoeging, om het effectief en naar tevredenheid uit te voeren, ze van vitaal belang zullen zijn factoren zoals de tijd waarin de actie in kwestie plaatsvindt, weten of die actie al is voltooid of nog in ontwikkeling is, en de mensen, als het meer dan één is, die eraan deelnemen.
We zullen een voorbeeld geven van de vervoeging van een werkwoord in zijn verschillende vormen om het duidelijker te maken... werkwoord om uit te gaan. Ik ga uit, jij jij gaat uit, hij vertrekt / wij vertrekken, jij vertrekt, zij vertrekken (aanwezig); Ik ging weg, jij ging weg, hij ging weg / wij gingen weg, jij ging weg, zij vertrokken (eenvoudig verleden); Ik ga uit, jij gaat uit, hij gaat uit / wij gaan uit, jij gaat uit, zij gaan uit (toekomst).
Onderwerpen in vervoeging